Mijn liefste heeft nog eens een verrassing voor me
georganiseerd. De bewuste zondag staat al weken in mijn agenda gebeiteld.
Willem is bij me dat weekend. “Geen probleem”, zegt ze, “als hij zijn zwembroek
maar meeneemt”. Ik weet ze dolt met me, ze kan het niet laten, maar het kan ook
waar zijn. (Zie blogpost “Wellness”). Ik vind zwemmen niet meer leuk sinds de
rolstoel, en vooral niet het gedoe achteraf van douchen en afdrogen en
aankleden terwijl ik al doodop ben van de inspanning van het zwemmen.
We naderen ‘de Zoete Waters’. Daar is wel water maar naar
mijn weten kan je er niet zwemmen. Tenzij we met een bootje gaan varen,
natuurlijk. Het zou me niet eens verwonderen.
Maar nee, we laten de vijvers rechts liggen om naar de
sportzaal te gaan. Daar vindt een bijeenkomst plaats van alle Vlaamse
rolstoeldansclubs. Een verrassing, inderdaad, dit had ik nooit geraden. Ik heb
er gemengde gevoelens bij. Willem en Ruth gaan drank en pannenkoeken halen
terwijl ik zicht heb op een volle dansvloer met en zonder rolstoelen die een
dansje aangeleerd krijgen. Vier tellen voorwaarts, één, twee, drie, vier, een
kwartslag naar links, één, twee en zo verder.
En dan gebeurt het. Ik vind het stuntelige schouwspel plotseling
zielig en aandoenlijk. Tegelijk besef ik dat ik in een spiegel kijk. Het voelt
alsof ik in mijn rolstoel gesmakt word. Het voelt als ‘och arme’. Oud verdriet
perst zich in tranen naar buiten, dwingt ruimte af, doet zich beleven. Ruth
heeft het van ver in de gaten en stuurt Willem naar me toe. Aangedaan vraagt
hij of hij iets voor me kan doen. Ik laat hem de deur openmaken, ik moet hier
weg.
Ik heb het ijskoud en vind een strookje zon om op te warmen.
Sommige tranen zijn ouder dan de rolstoel, ik weet het. Mijn lief komt me even
later in haar armen sluiten. Het voelt veilig om mijn pijn en verdriet toe te
staan. Ik besef ook dat dit een scharnierpunt is. Dat ik hier iets mee moet
doen. Dat ik er iets mee wil doen. Dat er geen weg terug is.
(oktober 2015)