Waarom ik zwemmen niet langer plezant vind.

Ik had het me als ontspannen drijven voorgesteld, die eerste
keer dat ik mee ging zwemmen met de revalidanten van Pellenberg. Ik had er
enorm naar uitgekeken. Maar nee, ik zonk, mijn benen trokken me omlaag!! De
ontgoocheling was evenredig.

Iets drijvend tussen de knieën vastbinden hielp wel maar dat
veroorzaakt weerstand, dus dan moest ik harder werken. Zwemmen is nu vooral een
kwestie van snelheid maken geworden, om zo plat mogelijk door het water te
scheren en op die manier de minste weerstand te creëren. Op de rug zwemmen was
het meest comfortabel, dan zonken de benen niet zo snel.

Tot daar het aangename gedeelte.

Doodop van het zwemmen moet ik me vervolgens op het droge tillen
en duwen. Ver genoeg, want anders glijd ik onverbiddelijk terug in het sop. Lucht
happend als een vis lig ik op het droge. Daarna hijs ik me -met enig geluk
krijg ik wat hulp- op een douchestoel en na het stortbad volgt afdrogen,
aankleden -probeer zelf maar eens om uw
broek aan te trekken met een ‘lam’ en klam onderlijf terwijl ge op een stoel zit- en dan
de transfer naar mijn eigen rolstoel.

Die eerste keer kwam er nog bij dat ik bij het afdrogen
spontaan stoelgang loste. “Komt door de ontspanning,” werd me verteld.
Ontspanning??

Daarom vond ik zwemmen niet langer plezant.

Vond ik? Vind ik?

Ik twijfel. Mijn twijfel wordt gevoed door angst. Door
schaamte ook, besef ik.

Alles vanbinnen is in beweging nu. Met dank aan het wondje.
Oude overtuigingen wankelen, maken plaats voor verlossende nieuwe. De
verlamming als excuus houdt geen stand, ontkomt de kritische vragen niet, wordt
herzien. Een berg frisse kansen lokt. Duik ik mee het diepe in?