Het vorige blogbericht was nog niet koud en mijn gemoed
schoot vol. Alleen,…

het waren niet enkel de verwachte blije tranen. Ik werd
overmand door verdriet. Tegelijk met de vreugde besefte ik hoe kranig ik me al
die tijd gehouden had. Of beter, stoer. Manmoedig is ook synoniem. Het lijkt
een talent, maar hoe moedig ben ik wanneer ik niet kan toegeven dat het niet goed
met me gaat? Het roept veel vragen op. Ben ik bang om iemand iets verschuldigd
te zijn, kan ik mijn pijn niet delen, schaam ik me, voelt het als bedelen?
Angst voor afwijzing?

‘Gelukkig’ ben ik wel. Omdat ik zoveel mensen om me
heen heb die me liefdevol omringen zonder dat ik er om vraag. Waarvoor dank, mateloos
dank.

En om mijn eigen pijn wat te relativeren, deze parel (danke
Jef):

Ballade van de zee

Niet de
wind, maar een boze mond
doofde de kaars. De koningszoon
verdronk.

Wie op
hem wachtte werd gek van verdriet
en sprong
in zee. Beiden werden een lied.

Is het
water te diep, koopt men een plaats
op een
boot. De afstand is niet zeer groot.

De levens
aan boord, zij wegen zo zwaar
en de
boot is licht. Ook brandt er geen kaars.

Aan de
overkant is nog een feest aan de gang.
Men eet
er de wereld, al eeuwenlang.

Spoelen
de lijken aan, vangt men ze op
en wordt
stil. Een minuut lang spreekt God.

Daarna
blazen monden het fort weer dicht,
voor de
poort ligt een oorlogsschip.

De doden
in zee, ook zij worden een lied.
Het zingt
niet, het huilt.

En toch
hoort men het niet.

Charles
Ducal

*de
eerste regels verwijzen naar de middeleeuwse ballade ‘Het waren twee
koningskinderen’